Mols’ werken kunnen worden omschreven als in beeld gestelde vragen gericht op onze verhouding tot digitale apparatuur; apparatuur die we als verlengstuk van onszelf moeten zien maar waar we enkel als consument toegang tot krijgen. Deze relatie is eendimensionaal, en het ontbreekt aan inspraak, inzicht en het gebruik van deze apparatuur vraagt om een gezonde dosis alertheid. Want wat raakt er in de vertaling van fysiek naar digitaal verloren? Naast dat we als consument buitengesloten zijn van wat zich intern in de techniek afspeelt verliezen we als mens ook in de productie van onze technologie terrein. Chips worden door machines in elkaar gezet, onderdelen worden met extreme precisie door robotarmen geassembleerd. Geen mens op de wereld kan het gehele proces en functioneren van alle losse onderdelen nog overzien en begrijpen.

Door allerlei apparatuur te openen en de vormen daarbinnen te analyseren is een beeldtaal ontwikkeld die voor velen onherkenbaar is. De sculpturen die hieruit zijn opgebouwd dienen als speculatiemachines, die 'hopelijk' de fantasie van de toeschouwer aanwakkert.